24.5.05

Vissen is gezellig

Zaterdag maakten we ruzie en daarna maakten we het goed. Zondagmiddag moest ik werken, maar ik belde af. Ik zei dat ik me niet lekker voelde en loog niet eens. Dat was voor het ontbijt. We ontbeten achterin in de achtertuin. 's Morgens schijnt de zon achterin de achtertuin, waar het doorgezakte rieten bankje staat, en het ronde tafeltje met het stenen blad. We aten verse broodjes uit de oven en dronken jus. Na het ontbijt voelde ik me stukken beter. Maar toen had ik al afgebeld. Ik kon er moeilijk weer op terugkomen. Ik besloot er een fijne dag van te maken en heb iets gedaan wat de meeste vrouwen walgelijk, afschuwelijk, respectloos, saai, zielig en sneu vinden; ik heb gevist. Van één tot vier zaten we aan de waterkant. Om half twee was ik gesetteld. Om kwart voor twee pakte ik er een eigen hengel bij. Om twee uur ving ik mijn eerste vis. Om kwart over twee was mijn schouder verbrand. Om half drie haakte ik mijn eerste vis af. De stemming zat er goed in. We vingen veel. Veel baarsjes en bleitjes. Kleine kutvisjes, volgens M. Ik vond ze best lief. Maar ook een karper. Daar maakten we een foto van. Vissen is niet saai. Zo naast een knappe, bruine jongen. Zo midden tussen de boterbloempjes. Zo met de snoezige koolwitjes die door de lucht dartelen. Vissen is gezellig.

20.5.05

'Hun zeggen dat'

Hun weten dat toch niet? Hun gaan gewoon. Hun hebben dat zelf gezegd. Hun vinden van wel. Hun zeggen dat toch? Als hun mee willen, ga ik ook.

Dat zeg je toch niet? Toch hoor ik het elke dag. Waar was iedereen toen de taalhersentjes werden uitgedeeld? Hun is een bezittelijk voornaamwoord. Hun kan geen onderwerp zijn van een zin. Nooit. Hun huis is groot. Hun ouders zijn makkelijk. Hun feest was te gek. Dat kan wel. Knoop het in jullie oren.