13.1.05

Logeren

Eerst moet ik twee trappen op. Vaak kom ik Gijs tegen op de trap. Dan voel ik haar staart langs m'n been, dan miauwt ze wat. Gijs is een meisje. Vervolgens kruip ik onder het wasgoed door en dan kom ik zijn kamer binnen. Het ruikt er altijd een beetje naar wasmiddel en als het bedtijd is naar uitgeblazen kaarsjes. Het bed ruikt naar de douche, naar hem. En naar dons. Ik lig aan de rechterkant, onder het schuine dak. Dat ligt lekker zo in die hoek. Het voelt geborgen; dieven zullen me nooit meenemen omdat ze me simpelweg niet zien. Als ik dat zeg zegt hij dat ik wat betreft de dieven inderdaad gunstig lig maar als het dak instort wat minder. Dat vind ik een flauw grapje maar toch moet ik er soms om lachen. Ik voel me heel klein in dat bed. En ik voel me heel klein als hij me vasthoudt. Als het regent hoor je dat heel goed. Dan liggen we daar en luisteren. Naar de regen en naar Jack Johnson. 's Morgens wordt ik altijd wakker in de deuk. Het midden van het bed noemt hij de deuk. Het liefst word ik er wakker op zondag. Dan liggen we samen in de deuk. Dan hoeft er niemand de deur uit. En als ik dan gedoucht ben dan drink ik cappuccino. Besprenkeld met kaneel.

1 opmerking:

iDarkDesign zei

Iedere keer spreek ik met haar af om samen naar de regen te luisteren. De regen tegen mijn raam, tegen haar raam, het maakt niet uit waar. Maar telkens als ze komt neemt ze zon en lekker weer mee....

iDD....... bij haar regent het nooit!